Het is lang geleden dat ik op een terrasje zat. Corona gooide wat dat betreft roet in het eten. Ik vind het een reden te meer om mezelf eens te verwennen. Er staat warme afpelstrudel op de kaart, mmmmm… Die gaat het vast en zeker goed doen bij de cappuccino.
De ober komt de bestelling opnemen, maar stelt me teleur. De kok is er nog niet en daarom is er alleen maar appeltaart. ‘Huisgemaakt hoor!’, verzekert hij mij. Ja, ja, ik geloof je als je zegt dat het lekker is. Je dikke buik spreekt boekdelen: jij weet heel goed wat lekker is. We zijn allebei smulpapen jij en ik. Maar ik heb geen zin in appeltaart man. Doe maar een kale cappuccino. Met een frons op zijn gezicht loopt de man weg, het is duidelijk dat mijn gedrag voor hem onbegrijpelijk is.
Appeltaart, de meeste mensen zijn er dol op. Er zijn zelfs mensen die je er ’s nachts voor wakker mag maken. Ook ik ben een lekkerbek. Dol op koek, gebak en fruit. Waarom wijs ik die fraaie punt dan zo rigoureus af, alsof ik een oneerbaar voorstel heb gekregen?
Hoewel ik niemand verantwoording verschuldigd ben, zal ik mijn gedrag verklaren. Het gaat over de appeltaarten in mijn leven.
In mijn jeugd was appeltaart een beleving. Bij ons thuis werd niet zo vaak gebakken, maar bij gelegenheid verscheen er soms een zelfgebakken appeltaart. Verder kwam hij af en toe langs op de verjaardagen van mijn vele ooms en tantes, al dan niet met slagroom. Puur genieten voor een lekkerbek als ik.
Slagroom werd toen nog standaard zelf geklopt en vormde een belangrijk onderdeel van de totaalbeleving. Het was een nauwkeurig klusje, want het was de bedoeling dat de slagroom precies stevig genoeg werd om niet in te zakken. Intussen moest hij ook die heerlijk romige smaak afgeven. Lekker vet en ietwat zoet, alsof er een engeltje over je tong, zeg maar. De grens tussen dit perfecte resultaat en tot-boter-geslagen-dus-niet-te-vreten is flinterdun. Slagroom kloppen was een ware kunst in de roaring sixties van mijn jeugd.
Appeltaart bleef voor mij een beleving tot het einde van de seventies. Inmiddels had ik verkering en mijn schoonmoeder had in die jaren een bakmanie. Fantasie kon men haar niet verwijten. Haar enige baksel was appeltaart. Grote hompen, ieder weekeinde opnieuw. Niet één keer, maar minstens twee en soms nog vaker. Een weekeind duurt tweeënhalve dag als je de vrijdagavond meerekent. In die tijd kun je heel vaak koffie drinken en daar moest standaard iets bij, liefst appeltaart. Aanvankelijk kon ik mijn geluk niet op natuurlijk, met iedere week dit soort belevingen.
Maar weet je hoe snel je dit tegen kan gaan staan? Heel snel. Na een paar weken was mijn beleving al om zeep geholpen. Appeltaart eten werd een verplicht nummer, want afslaan voelde als een onbeleefde en openlijke aanval op mijn schoonmoeder en haar bakkunst. Dat doe je natuurlijk niet als je leven en haar zoon je lief zijn. Bovendien had ik thuis geleerd braaf mijn bord leeg te eten.
Dit ging zo een aantal jaren door en ik deed af en toe wat laffe pogingen om kleine stukjes te eisen, maar het woord klein bestond sowieso niet in het woordenboek van mijn schoonouders. Als het maar veel en vet is, dat leek hun motto. De appeltaart kwam zo’n beetje letterlijk mijn oren uit. Vooral de appeltaart van een dag oud, die al wat zompig werd. Net uit de oven was nog enigszins te verdragen, vanwege de lekkere geur. Wat dat betreft is appeltaart als koffie voor mij: niet om te eten of drinken, maar vooral om aan te ruiken.
Wat was ik blij toen we na een aantal jaren verkering op onszelf gingen wonen. Verlost van de overdaad aan appeltaart. Net zo blij was ik dat het niet in mijn schoonmoeders hoofd opkwam om taarten voor ons te bakken. Dat rekende zij tot mijn taak vanaf het moment dat ik haar zoon overnam.
Appeltaart bakken? Dat heb ik vrijwel nooit gedaan en al helemaal niet om mezelf een plezier te doen.
Manlief is nog steeds dol op appeltaart – hoe is het mogelijk zou je zeggen. Tja, waarmee je bent opgevoed, daar blijf je je leven lang last van houden. Net als dat ik nog steeds vind dat ik dankbaar mijn bord moet leegeten en geen voedsel mag verspillen – de kindertjes in Afrika zouden er immers een moord voor doen en dat zij aan het moorden slaan wil ik natuurlijk niet op mijn geweten hebben.
Van ellende is mijn man zelf aan het appeltaarten bakken geslagen. Niet zo fanatiek als zijn moeder gelukkig. Gewoon af en toe, als hij het niet meer kan houden.
Om dezelfde reden ontvoert hij mij af en toe naar Café Centraal in Gouda. Bekend om zijn enorme hompen zelfgebakken appeltaart. Natuurlijk ga ik mee vanwege de enorme grijns op zijn gezicht bij de aanblik van zo’n homp. Je gunt je lief iets toch?
Manlief heeft een appeltaartmaatje gevonden in de buurman. Vaste stek op onze motortochten is restaurant Lekzicht – de motor van de buurman trekt daar als vanzelf op aan, als een paard dat de stal ruikt. Pas ná Lekzicht kan een tocht echt van start. Gelukkig mag ik daar de appeltaart weigeren.
Inmiddels is mijn schoonmoeder al vele jaren dood. Een tijdje na haar overlijden bereikte het verhaal van de appeltaarten en hoe mijn man daarvan genoot mijn moeder. Sindsdien is meestal-niet-zelfgebakken maar zelf-afgebakken appeltaart vaste prik als we aangekondigd bij mijn ouders op de koffie gaan. Omdat mijn moeder mijn man graag een plezier doet en het zo zielig voor hem vindt dat zijn moeder er niet meer is om hem van appeltaart te voorzien. En misschien ook omdat ze mij niet zo’n beste echtgenote vindt nu ik deze taak niet heb overgenomen van mijn schoonmoeder. Dat mag mijn moeder zichzelf aanwrijven, zij heeft mij immers opgevoed. Het verhaal dat appeltaart mij de oren uit komt is niet tot haar doorgedrongen. Zoals altijd moet ik mijn bordje leegeten, niet klieken en staat voedsel weigeren niet in haar woordenboek.
Zelfs als we onaangekondigd op bezoek komen weet ze vaak nog een homp uit de vriezer te trekken en te ontdooien. Haar verwijten dat ik bezoek met mijn man moet aankondigen omdat ze alleen dan hem kan verrassen met appeltaart negeer ik stelselmatig. Liever overrompel ik haar op een dusdanige manier dat ze geen appeltaart-met-liefdevolle-grijns aan mijn man kan serveren. De onvermijdelijke verwijten neem ik voor lief.
Na al die jaren is appeltaart nog steeds een dingetje. Ik verdraag het – met heel veel mate, vers uit de oven en met veel korst. Dit jaar heb ik al een homp op. Dat was weer genoeg.
Daarom, beste ober van dit etablissement en collega-smulpaap, bestel ik vandaag geen appeltaart bij jou.
Inmiddels is de ober terug met de cappuccino. En een grijns op zijn gezicht. Hij kan me toch verwennen, als ik nog tien minuutjes heb. Met apfelstrudel. Met slagroom en vanillesaus. Zelfs met ijs als ik dat zou willen, maar dat laatste wil ik niet.
Ja man, doe maar, in dit geval heb ik wel meer dan tien minuten. Jij maakt een beleving van mijn eerste terraservaring na de lockdown.