Ik ben nog lang niet zo oud als Hans Vervoort, maar toch. Gniffelend van herkenning bij het lezen van zijn nippers kwamen ook wat van mijn nippers naar boven.
Een nipper is op het nippertje geredde kennis van dingen die uit het collectieve geheugen zijn verdwenen. Mensen of dingen die we niet meer kennen dus. Vervoort heeft daar een encyclopedie van gemaakt. Encyclopedie, is dat inmiddels ook niet een nipper?
Op Facebook zie ik wel eens plaatjes langs komen van cassettebandjes, een handtypemachine of klik-klak ballen, allemaal dingen die mijn kleinkinderen niet kennen. Nou, misschien op dat ene kleinkind na, wiens moeder graag in de sixties-spullen struint. Allemaal nippers.
Enkele van mijn nippers concentreren zich in en om het huis waar wij woonden toen onze oudste twee dochters werden geboren. Een zelfs voor die tijd zeer ouderwets huis en juist daarom zo aantrekkelijk voor ons. Want ook wij houden van ouwe meuk. Mijn lief knapte oude kasten op en tikte hier en daar nog wel eens een kolenkit of iets dergelijks op de kop. Ons huis was een en al nipper en hoewel we nu in een comfortabel en modern huis wonen staan er hier en daar nog steeds nippers.
De kolenkit gebruikten we toen ook echt. Niet als paraplubak zoals nu, maar om kolen in te doen en het kolenfornuis in de keuken mee te vullen. Als we dat fornuis stookten kon je zeker zijn van een dikke laag vet zwart fijnstof door het hele huis. En af en toe een dikke rookwolk als de wind weer eens in de verkeerde hoek zat. Het is een wonder dat we nog leven. Maar gezellig warm was het.
Het granieten aanrechtje op poppenhoogte (nipper-alert!) vervingen we door een modern wit keukenblok met rvs wafelblad. Zonde van deze nipper vonden we dat, maar het was té laag voor mijn bijna twee meter lange lieverd. Ook wilden we graag warm water, wat er tot dan toe niet was geweest. Het kraantje met een plastic slangetje eraan kon open en dicht en er kwam alleen koud water uit. Dus er kwam een keukengeiser en een mengkraan. Het gasnet had waar wij woonden nog niet bereikt, daarom gebruikten we flessengas om de geiser te laten branden.
Hans Vervoort meldde in een van zijn nippers dat hij op een zwarte dag in zijn leven eens lange tijd op een bevroren gasfles had gezeten, totdat deze voldoende was ontdooid om de kachel aan te kunnen steken. Ik zie hem zo zitten. Leedvermaak. Wij hebben dat nooit hoeven doen, want wij hadden altijd nog onze kolenkachel en peteroliekachel die het huis voldoende opwarmden om de gasfles te laten ontdooien. De gasfles stond normaal gesproken buiten, maar we sleepten ‘m naar binnen als het vroor, net om de hoek van de deur in het halletje. Ja, het vroor nog in die jaren en met regelmaat werd er een plassentocht (helaas ook een nipper) geschaatst bij ons achter.
Er was geen douche in ons huis. Ook zo’n nipper, een huis zonder douche. We maakten daarom een douche in het halletje, meteen achter de voordeur en naast de wc. In die hal was geen verwarming, dus in de winter hingen de pegels aan je kont op het toilet. Je zat er bepaald niet voor je lol, als je al durfde te gaan zitten op die ijzige bril. Als het vroor stond de keukendeur open om te zorgen dat de waterleiding niet zou bevriezen en dat lukte net.
Een aansluiting op de riolering was er niet. Er lag een gresbuis die zo de plas in liep, nog een nipper. Als we geluk hadden bevroor die niet. De gresbuis lag namelijk niet diep. Het was een aardewerken buis uit allemaal korte stukjes en met een kleine diameter, waar gemakkelijk een prop toiletpapier of een drol in bleef steken. Vooral visite had hier geen erg in, zodat we na een bezoek af en toe de boel moesten opgraven buiten. We is in dit geval mijn lief die groef en zijn arm in de stront stak en ik die hem daartoe aanmoedigde. Het allerlaatste stuk van dit nostalgische riool staat momenteel nog in mijn achtertuin met een vetplantje erin. Zie hiervoor de foto bij dit verhaal. De andere attributen op deze foto zijn trouwens ook nippers. Een steen voor het zuurkoolvat van mijn oma, een ijsselsteentje opgegraven op ons eiland, een oud-hollandse dakpan van het oude schuurtje en een kruiwagenwiel van mijn overgrootvader. Ze zijn allemaal in de tuin bij ons moderne huis beland.
Het douchen zelf was ook wat. Voordat we gingen douchen zetten we de keukendeur sowieso open en de douche alvast aan om de boel te verwarmen. Niet zo milieubewust deze waterverspilling, waarvoor alsnog mijn excuses. Vooral ‘s winters duurde het even voordat wij uit de kleren gingen. Maar dat was niet het enige.
Een gasfles ging ongeveer een maand mee. Tegen het einde van de maand zorgden we er wel voor dat we niet alleen thuis waren als we ging douchen. Waarom? Nou, eenvoudig. Zoals gezegd stond de gasfles meestal buiten. Dat betekende dat je met gesopte haren in je blote reet naar buiten moest als je je nog wilde afspoelen. Om de gasfles te verwisselen. Daarna op natte pootjes met een sopspoor glibberdeglibber naar de keuken om de geiser weer aan te steken. Veel gemakkelijker was het om te roepen ‘help, het gas is op!’ zodat we elkaar konden redden. Toch verraste die gasfles ons regelmatig. Weet je hoe het voelt, als plotsklaps de straal ijskkkkoud is en je geen ruimte hebt om weg te springen? Ik wel. Roepen ‘help het gas is op’ was dan overbodig, de ijselijke gil zei genoeg. Gelukkig keek niemand uit op onze achtertuin of onze keuken.
Naast onze peteroliekachel stond een vat, dat met een leidinkje was verbonden met de kachel. Via een ingenieus systeempje liet dat vat al knorrend kleine beetjes peterolie in de kachel lopen. Dat geknor was wel gezellig. Aan hoe vaak en hoe hard het vat knorde, kon je horen hoever het vat nog was gevuld. Na een dag of 2 à 3 begon de knor steeds holler te klinken. Hield je dat niet goed in de gaten, dan ging de kachel uit. Wat dus een paar keer per week gebeurde. De temperatuur was niet heel goed te regelen en wij hadden niet veel te makken. Daarom ging de kachel ’s nachts en als wij weg gingen sowieso uit.
’s Morgens moest de dapperste van ons tweeën snel heen en weer naar beneden om de kachel aan te steken zodat het aantrekkelijker werd om op te staan. Aan het knopje draaien, kop in de donkere kachel steken om te kijken of er al wat olie op de bodem liep, lucifer erbij en aansteken. Het luisterde nauw. Te weinig olie, dan vatte de boel geen vlam. Teveel olie, dan verzoop de boel, wilde de kachel niet aan en moest je met proppen papier of doeken het teveel aan stinkende peterolie verwijderen. Al gauw een kwartiertje werk in je pyjama en genoeg stank voor de hele dag. Wie de dapperste was en de kachel ging aansteken? Dat verschilde per dag.
Het dak van ons huis bestond uit houten palen vol houtworm en stro. In de hoeken sloot het niet aan op de gevel en kon je zo naar buiten kijken. Wij timmerden er wat gipsplaten tegenaan, maar dat voorkwam niet dat we soms bijna uit bed woeien. Alles kierde en tochtte. Het stof van het riet kwam overal doorheen en liet bij storm een laagje achter op ons dekbed. ’s Morgens even uitschudden dus, voordat wij uit het stof herrezen. Ons huis stond aan de plas, in een kommetje waar we de volle zuidwester over ons heen kregen. Het dunne glas van het keukenraam stond soms zo bol dat we bang waren dat het zou knappen.
Het was tobben maar het was bovenal leuk. Ik zou het zo weer doen. Het was een prachtige plek vol nippers waar we veel mooie herinneringen hebben gemaakt.
En intussen waardeer ik het comfort van vandaag. Mijn vloerverwarmde huis, de nimmer eindigende straal warm water en de aansluiting op de riolering.